Leestijd: ongeveer 12 minuten
Het boek Identiteit van psychoanalyticus en klinisch psycholoog Paul Verhaeghe is een verfrissend boek dat een pittige stellingname inzet. Onze identiteit is iets dat voortdurend aan verandering onderhevig is, en het neoliberale beleid van der afgelopen dertig jaar is daar debet aan. Dit in tegenstelling tot de gedachte dat een identiteit iets altijd hetzelfde blijft, onveranderlijk zou zijn. De manier waarop wij de maatschappij vormgeven bepaalt juist in zeer sterke mate wie wij zijn.
Darwin. Survival of the fittest. Het gaat niet om de sterksten die overleven maar degenen die zich het best aanpassen. Dat was tenminste Darwins oorspronkelijke bedoeling. De uitspraak is niet eens van hem maar een marketingman die zijn ideeën “op de markt” zette. En die heeft er sterkste van gemaakt. Dat hebben we overgenomen dus tegenwoordig geldt dat recht van de sterkste wel, met een verwijzing naar deze leer. Ook zijn er verschillende ideologieën van afgeleid waaronder het communisme en nazisme. We hebben gezien wat dat ons gebracht heeft.
De klassieke ethiek ging uit van immanentie, het idee dat de kiem van normen en waarden in de mens zelf zit. Godsdienst verving dit door transcendentie: de mens moet zichzelf overstijgen en zich richten op God, de bepalen van de dingen. Voorheen bepaalde zo de religie wie we waren: zondige mensen die afhankelijk zijn van God en hard hun best moesten doen een plekje in de hemel te verwerven. Eigenlijk hebben we na de religie als samenleving afgeschaft te hebben een nieuw geloof gecreëerd – de wetenschap. Deze wordt namelijk door diens aanhangers – lees: de Westerse wereld – als net zo absoluut gezien als voorheen de religie. Alles wordt verklaard vanuit de wetenschap, want “cijfers liegen niet”. Denk je daar anders over dan ben je afwijkend. Zowel wetenschap als religie zijn in die zin star en leggen een probleem bij het individu. Je ben of slecht en moet goede werken doen of dom en moet kennis opdoen. Passie is verboden.
Aan het eind van de twintigste eeuw zien we zeer een sterke toename in ziektebeelden die gaan over onszelf als individu, over onze identiteit. Lichamelijk uit zich dat in bijvoorbeeld een sterke toename van zelfverminking, geestelijk in de vorm van depressie, burn-out, de A-label stoornissen. Volgens Verhaeghe is de belangrijkste oorzaak hiervan dat de maatschappij de groep minder belangrijk vindt dan voorheen (de kerk, maatschappelijke instellingen, zuilen, het aloude dorpsgevoel zijn allemaal verdwenen). Persoonlijk succes is de ultieme graadmeter geworden waar alles aan afgemeten wordt. De genoemde problemen zijn een logisch gevolg hiervan.
Het sciëntisme stelt wetenschap absoluut en verklaart alles met de natuurwetenschappelijke invalshoek. Dit ziet Verhaeghe als een zeer kwalijk geloof met vele negatieve gevolgen. We kunnen geen nuance meer aanbrengen, en dat allemaal in naam van de ratio. De ratio of rede is sinds de Verlichting het nieuwe geloof (uitgangspunt: rede gaat alleen af op feiten). Rousseau, Voltaire en Descartes als grote roergangers waren overigens niet principieel tegen religie. De radicale denkers binnen de verlichting zoals Diderot wel en zij kregen (mede daardoor) geen stem. De Kerk is deels afgeschaft en vrouwe Justitia gekroond als de nieuwe godin van de Waarheid.
==> Winst: de verlichting stond aan de basis van de moderne samenleving.
Sinds de jaren tachtig wordt in rap tempo het idee van de maakbare samenleving, ofwel het idee dat we de maatschappij als geheel kunnen en moeten verbeten, losgelaten. In plaats daarvan is het idee van het maakbare individu ontstaan. Jij moet het zelf maken, door hard werken het succes bereiken. Doe je dat niet en bereik je geen succes dan tel je eigenlijk niet mee. Dit gebeurt onder het mom van de bevrijding van het individu. Ook betekent het dat de maatschappij de natuurlijke vijand van het individu wordt die hem of haar niet in de weg mag zitten. Lijkt mooi maar is in wezen een nieuw keurslijf waarin gepresteerd moet worden. Het bizarre is dat we nu aan bankiers vragen hoe het verder moet met de maatschappij. Wie niet meekomt wordt als sukkel en/of profiteur weggezet.
Verhaeghe ziet dit alles als nieuwste mutatie van het sociaaldarwinisme dat neoliberalisme heet. Hier komt de de aap van het boek eindelijk uit de mouw. De echte mens *kuch* kan tegenwoordig naar buiten treden met zijn aangeboren normen en waarden. Dit is de natuurstaat waarvoor Hobbes ons heeft gewaarschuwd. De natuurstaat of natuurtoestand was de oorspronkelijke toestand van de mens zonder wetten en regels en permanente oorlog. Het sociaal contract legde regels vast waarop de huidige maatschappij is ontstaan. Dat idee lijkt nu dus weer losgelaten te worden. Als dat klopt is het zeer onrustbarend.
Dan komt Verhaeghe over nature versus nurture te spreken. Ligt alles vast in de genen of zijn we een onbeschreven blad waar je nog alle kanten mee uitkunt? Voorstanders van het eerste principe zitten in het algemeen in de conservatieve hoek: alles ligt vast, verandering vind vrijwel niet plaats en we moeten vooral niet de maatschappij willen verbeteren, een strikte opvoeding is belangrijker dan scholing. Nurture-fans zijn in de regel progressief ingesteld: je kunt veranderingen juist wel bewerkstelligen, we moeten streven naar een betere en rechtvaardiger maatschappij, onderwijs is belangrijk. Dit principe werd in de Verlichting hartgrondig aangehangen met als verklaring de Rede van de mens waardoor die boven alle andere wezens staat.
De mens wordt veel meer gestuurd door de affectieve onderbouw (het buikgevoel) dan door rationeel-cognitieve bovenbouw. Delen doen we graag – zoals ook uit het onderzoek van Frans de Waal bij apen blijkt – maar wanneer de ander meer krijgt dan wijzelf houd dat op. Grenzen aan de gulheid. We hebben een hang naar rechtvaardigheid en solidariteit maar vooral gericht op bekenden.
Freud: benoemt de twee basisdriften Eros “levensdrift”, de vereniging met anderen, nabijheid, en Thanatos “doodsdrift”, het uiteen drijven, op zichzelf teruggeworpen worden ofwel afstand nemen, terugtrekken. Freud zou enige zijn die koppeling legt tussen collectieve ethische regelgeving, individuele regulering van lichamelijke spanning en sociale verhoudingen. Beheersing van ons driftleven is belangrijk. Dit vindt ook “leerling” Lacan (noot: ik had eerlijk gezegd nog nooit van de man gehoord). De vrije natuurmens bestaat helemaal niet, ook niet een regelloze gemeenschap. Regels zijn juist belangrijk voor het goed functioneren van een maatschappij.
We zeggen tegenwoordig dat normen en waarden vervaagd zijn. Onzin, we hebben altijd normen en waarden ook nu. Misschien wel juist nu. Maar degenen die we vroeger aanhingen die zijn verdwenen. Dit omdat de maatschappij veranderd is en normen en waarden daarmee ook. Ze zijn dus verschoven, veranderd, i.p.v. verdwenen. Dit samen met onze identiteit.
Wat is abnormaal? Letterlijk een afwijken van de norm, van het gemiddelde. In tegenstelling tot voorheen hebben we tegenwoordig als uitgangspunt dat iemand behandeld moet worden wanneer die niet aan de norm voldoet. Per definitie is dat een bepaald percentage van de bevolking. De bandbreedte van normaal functioneren wordt door ons allen vastgesteld en lijkt steeds kleiner te worden. Conclusie: mensen moeten behandeld worden niet omdat ze echt ziek zijn maar omdat ze net iets te veel afwijken, te lastig zijn.
De maatschappij is bepalend voor de sociale verhoudingen en de bijbehorende normen en waarden. In Freuds tijd was de samenleving totaal patriarchaal. Vanaf de tweede helft twintigste eeuw veranderde dat, vanaf jaren zestig kregen we afkeer van autoriteit (uitvloeiend in flower power en vrije liefde). Het individu riep om en kreeg steeds meer vrijheid. Tegenwoordig reageren we hier weer tegen. De slinger is te ver doorgeslagen, de linkse verzorgingsmaatschappij is bron van het kwaad. Rechts-extremisme kan hier ook door verklaard worden volgens Verhaeghe.
We leven in de Enron-maatschappij, naar het moreel failliete bedrijf. Kenmerkend: nooit eerder had de mens het zo goed, nooit eerder voelde hij zich zo slecht. De oorzaak (en kern van het boek) zit in het vervallen van de vroegere vier centrale aspecten die onze identiteit bepaalden: religie, politiek, economie en kunst waarvan alleen de economie is overgebleven. Dit wordt belichaamd door het neoliberalisme dat sinds het begin van de jaren tachtig heilig is. De vrije markt is een utopie maar wij denken dat het verhaal erachter klopt. Hierdoor wordt ook ons gedrag bepaald. Het is feitelijk ons nieuwe Grote Verhaal. Het objectivisme van Rand lijkt daarbij veel op het eerder genoemde sciëntisme. Het klassiek liberalisme wenste nog een strikte scheiding tussen staat en samenleving, het neoliberalisme wil de staat ondergeschikt maken aan de vrije markt.
Meritocratie: de macht (kratos) aan degenen die zich daarvoor inzetten (verdienste, merit). Na WO-II kwam het idee op dat iedereen gelijke kansen moest krijgen en we alles moesten als maatschappij om die kansen te geven. Dit is de onderwijsmeritocratie die in Europa ingevoerd werd. Daar tegenover staat de Amerikaanse economische variant van de meritocratie: geen enkele belemmering voor het individu en het bedrijfsleven en al helemaal niet door de overheid. Het idee lijkt eerst mooi (iedereen gelijke kansen) en geeft in het begin ook goede resultaten en gemotiveerde burgers en werknemers. Maar het mondt uit in een giftige maatschappij waar de slimste en sterkste wint en de rest afgestraft wordt. Eindresultaat: chaos, zoals in 1958 al beschreven door Michael Young in The rise of the meritocracy. De weg naar de hel is altijd geplaveid met de beste bedoelingen….. De basisgedachte van de meritocratie is prima – dixit Verhaeghe – tegenwoordig echter heeft de automatisering het overgenomen van het menselijke denkwerk, “computer says no“. Daarnaast voerde het eerder genoemde Enron het Rank and Yank systeem is waarbij beste presteerders alle bonussen krijgen en slechtste presteerders per definitie ontslagen werden. Dit is onder de 20/70/10 regel welbekend in de HR wereld.
De universiteit wordt een kennisbedrijf met consumenten in plaats van studenten. Er wordt vooral de nadruk gelegd op het aanleren van skills die je later in een baan nodig hebt. Uiteraard alleen voor de banen die economisch winstgevend zijn. Voor cultuur, kunst, denkwerk is geen plek meer. Kritisch denkvermogen is iets dat slechts vroeger geleerd werd. Sinds “Onder professoren” van Hermans uit 1975 is er heel veel veranderd. Verhaeghe voorziet dat de scholen van de toekomst letterlijk door bedrijven overgenomen worden of als bedrijf gaan functioneren. In het begin van het meritocratisch beleid (zeg vanaf de jaren tachtig) kregen harde werkers veel kansen. Mooi. Dat is gekanteld waardoor nu nog slechts gekeken wordt naar metingen en productietellingen: sturen op output. Publiceren doe je nog slechts in de A1 journals. Doordat je beoordeeld wordt op het resultaat van de metingen passen mensen zich daar automatisch aan aan. Alles wat denkwerk vereist bv wordt stopgezet, voorheen een essentieel onderdeel van de universitaire “output”. Andersdenken is er ook niet meer bij want niet gewaardeerd. De affaire-Stapel is een logisch gevolg van zo’n manier van werken.
Het ziekenhuis is een zorgbedrijf geworden waar je niet meer terecht wilt komen. Je wordt er zo snel mogelijk uitgewerkt alleen wel pas na uitgebreide diagnosestellingen, want daar wordt winst op gemaakt. Taken die niet winstgevend zijn worden afgestoten, soms zelfs letterlijk in de vorm van afdelingen psychiatrische aandoeningen. Ook krijgen we allerhande ziektes en stoornissen voorgeschoteld waar voorheen niemand zich druk om maakte. Teenschimmels en erectie “stoornissen”.
Meritocratie levert toch vanzelf kwaliteit, komt bovendrijven? In La La Land wel, in de praktijk absoluut niet. (1) Kwaliteit is geen kenmerk, alleen winst telt (en je weet het: spullen gaan sneller kapot, nutsbedrijven functioneren steeds slechter). En (2) er wordt geen rekening gehouden met locale en contextuele factoren: standaardisatie zorgt dat metingen objectief kunnen verlopen. Probleem: de mens laat zich niet standaardiseren en wordt zo juist in een onprettig passend keurslijf gedrukt. Let op: hoe meer buzzwords en reorganisaties, des te meer neoliberalisme aan het werk is. Vroeger hadden we vriendjespolitiek en propaganda, nu de dure producten van consultants en spindoctors.
Media: explicite boodschap is “iedereen kan alles hebben (…)”, impliciet “(…) als je maar goed je best doet”.
Zo zijn langzamerhand drie verschillende soorten jongeren ontstaan. Als eerste een generatie fopspeenjongeren opgevoed die nergens tegen kunnen en niet weten wat inspanning is. Ze zijn als het ware blijven hangen in hun kindertijd omdat ze toen overal in bevestigd werden, niet weerbaar zijn gemaakt en denken dat het altijd zo perfect zou moeten blijven. Realiteit is dat we zelf verantwoordelijkheden moeten durven nemen en dat een ander dat niet altijd voor ons doet; zij hebben daar grote moeite mee. Dit is dus de groep die niet met tegenslagen om kan gaan. Die pijn vermijdt en genot normaal vindt. En dan ook alles wil doen te zorgen dat het goed blijft gaan. Controledwang kan hieruit verklaard worden: om misbruik te voorkomen.
Een tweede groep jongeren gaat er wel voor maar alleen voor zichzelf. Make it or break it. Hebben niets voor een ander over en willen slechts eigen succes. Maar is het menselijk egoïsme? Verhaeghe denkt van niet: het gaat eerder om het dominante wereldbeeld dat ons al ruim dertig jaar voor ogen wordt gehouden. De vraag naar de ideale mens en de ideale maatschappij is verdwenen, het neoliberalisme heeft dit uitgeroeid. Logisch dat zorg en onderwijs probleemgebieden zijn geworden waar op bezuinigd moet worden. De zorg wil het liefst helemaal geen zorgconsumenten meer want die kosten veel geld.
Het onderwijs richt zich vooral nog op competenties en niet meer op diepgang. Kinderen van tweeënhalf jaar worden al op competenties getoetst en bijgestuurd. Dit leidt tot een derde groep jongeren: degenen die zich mislukt voelen, losers, en sociaal angstig worden, agressief, quasi autistisch en hyperconsumeren. Maar die competenties zijn toch nodig? Nonsens zegt Verhaeghe, we zien juist een enorme daling van belangrijke basisvaardigheden als taal en rekenen en culturele bagage nodig om tot evenwichtige mensen op te groeien.
De (arbeids)ethiek verdwijnt en in plaats daarvan komen de contracten. Op alle terreinen. Vervolgens neemt de controledwang toe want het naleven van die contracten moet wel afgedwongen worden.
Nieuwe persoonlijkheidskenmerken. De neoliberale meritocratie bevoordeelt bepaalde kenmerken. Jezelf goed kunnen verkopen, anderen voor je in kunnen nemen, goed kunnen liegen, gevoelloosheid, flexibel, impulsief, geen schuldgevoel hebben. Gaat het mis dan geef je gewoon een ander de schuld. Politici bijvoorbeeld kunnen dit vaak als geen ander. CEO’s ook, grote graaiers idem. Inderdaad, Verhaeghe zaagt graag van dik hout. En wij zijn zelf medeschuldig: we zien wel de voorbeelden maar bezondigen ons evenzeer. De solidariteit met anderen neemt hierdoor af, diepgaande banden met anderen hebben we niet meer (check!), we zijn de ander als de tegenstander gaan zien. Ook een gevolg: infantilisering van de werknemer “hij krijgt wél een nieuwe bureaustoel” zoals arbeidssocioloog Richard Sennett dat zo mooi formuleert.
Als succes of falen louter van je eigen inspanningen afhangt ligt het voor de hand dat de overheid zo min mogelijk over ons leven en doen te zeggen heeft. Helaas is het slechts schijnvrijheid wat we hebben. De vrijheid in het Westen en het idee van de maakbare mens zijn de grootste leugens van vandaag. Zygmunt Bauman: “nooit waren we zo vrij. Nooit hebben we ons zo machteloos gevoeld“. Het boek Atlas Shrugged van Ayn Rand – waarin het belang van ondernemerschap uitgewerkt wordt in een ondernemersstaking waardoor de economie inklapt – is niet voor niets in de Angelsaksische wereld het meest populaire boek naast de Bijbel.
Rank and Yank. De psychiatrische stoornissen van tegenwoordig (ADHD, autisme, Asperger, OCD, ODD etc.etc.) zijn anders dan de vroegere diagnoses. Voorheen ging het bij psychiatrische stoornissen om problemen die het individu ervaart. Nu gaat het om problemen die de samenleving met het individu – vaak een kind – heeft. Het kind dient aangepast, gecorrigeerd te worden tot het weer “normaal” is en terug mag in de rij. Om deze reden heeft Verhaeghe ook niets op met de lichtgewicht gedragstherapie die velen nu krijgen en die nauwelijks werkzaam zijn. Hij ziet het als een corrigerende disciplinerende aanpak om ons weer in het gelid te krijgen.
Interessant onderzoek van Richard Wilkinson en epidemioloog Kate Picket: hoe groter de inkomensverschillen binnen een land zijn ofwel hoe meer het neoliberale gedachtegoed voet aan de grond kreeg, hoe slechter het er op vrijwel alle vlakken van onze gezondheid voorstaat.
Categoriseren (Grieks, “publiek beschuldigen”) hebben wij nodig om morele onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. Daarom is iets in categorieën stoppen nooit waardevrij. De DSM (het psychiatrisch handboek dat stoornissen definieert, momenteel als DSM-V in de vijfde editie uitgegeven) bijvoorbeeld brengt labeling aan tussen mensen met het doel onderscheid te maken tussen normaal en abnormaal, onafhankelijk van of de mens zelf een probleem heeft in zijn functioneren.
Max Sebald zei: kijk eerst naar de oplossingen die men voorstelt; dan pas kun je het probleem in zijn volledige reikwijdte zien.
Mensen met macht zijn eigenlijk letterlijk – en werden vroeger zo genoemd – gezagsdragers. Ze dragen gezag, maar staan daar los van – ze hebben een zekere verantwoordelijkheid op zich genomen. Wij vereenzelvigen hen vervolgens met de macht die ze hebben. Wanneer dan tegelijk macht als iets negatiefs gezien wordt kan het gebeuren dat de klassieke onderbouwde autoriteit is veranderd in brute macht. We reageren enorm dubbel: tegelijk verafschuwen we de macht, maar we willen ook een sterke leider om de problemen voor ons op te lossen. We willen meer autoriteit maar worden boos op de leraar die ons kind straft: hoe durft hij!
Digitalisering zorgt voor een toename van de obsessie met cijfers, controle en voorspelbaarheid. Meten is weten. Maar dat werkt bijna nooit, alleen bij objectief vast te stellen zaken zoals de kwaliteit van een auto. Laat mensen een vragenlijst invullen en het antwoord is juist per definitie niet objectief. Sterker: de neiging bestaat een Lickertschaal van bv -2..+2 te vertalen in gemiddelde cijfers. Bizar. We hechten tegenwoordig veel te veel waarde aan die cijfers, veel beleid wordt er zelfs aan opgehangen. En wordt gezegd: kwaliteit wordt toch verhoogd, beste mensen beloond? Onzin want we voegen ons naar de cijfers, doen alleen nog wat in de cijfers naar voren komt. En dat is niet kwaliteit. En de besten zijn degenen die zo slim zijn om juist in de cijfers goed naar voren te komen.
De ander moet veranderen: de ander zijn wij. Het boek sluit af met een pleidooi om niet te verwachten dat een ander de problemen oplost. We moeten zelf misschien wel in actie komen wanneer die buschauffeur of dat meisje op straat wordt lastiggevallen.